Filmografie

 

De beginjaren (1922-1933)

Hitchcocks regiedebuut was een comedy over het bestaan in een Londense achterbuurt, Number Thirteen geheten. De ster van de film, Clare Greet, stelde wat geld voor het project beschikbaar, maar klaarblijkelijk was het niet genoeg en de film werd nooit voltooid. Toen Michael Balcon Gainsborough Pictures opzette, kon Alfred aan de slag als assistent-regisseur. In die functie trekt hij voor een coproductie naar Duitsland. Hitchcock geeft zijn ogen de kost en leert veel van vooral F.W. Murnau. Diens aanpak om een filmverhaal vooral visueel te vertellen, zou Hitchcock overnemen. Voor Hitchcock bestaat regie erin "to charge the screen rectangle with emotion". Hij inspireert zich op de Russische theorieën (Kuleshov en Pudovkin) omtrent point-of-view montage en pure cinema, maar legt daarbij net zoals de Duitse expressionisten een psychologische link. Plaatsen (trappen, donkere straten, …) zijn symbolen voor hoe het personage zich voelt op dat moment en een actie (val, vlucht, achtervolging,…) drukt het emotionele traject uit dat het personage doorstaat. Suspense wordt opgewekt op een erg expressionistische manier (dubbelganger, vervolgde onschuldige,…) en ook het voyeuristische aspect komt vaak voor in zijn films. De vorm van de film, hoe hij de dingen toont, is dat wat het meest de inhoud van de film benadrukt, in tegenstelling tot andere regisseurs die de dialoog op de eerste plaats stellen. De stomme films in de jaren twintig waren voor hem zijn stijloefeningen, pogingen om een systeem te brengen in de expressievormen waarmee hij experimenteert.
In 1925 werd hij gevraagd voor de regie van The Pleasure Garden en dat zou zijn eerste volledige filmregie worden, een film die de ernst van het Duitse expressionisme met Britse humor combineert. Hij werd in München opgenomen met een budget van $ 50 000. De film was een oppervlakkig melodrama, maar hij kreeg goede recensies en vestigde de aandacht op Hitchcock als bekwaam regisseur. Zijn achtergrond van advertentieopmaker zou hem van pas komen bij zijn regisseurswerk. Bij de voorbereiding van elke film maakte hij honderden schetsen, die de camerastandpunten en de gezichtsuitdrukkingen die hij van de hoofdrollen wilde hebben, illustreerden

In The Mountain Eagle (1925) wordt een man (door toedoen van een door jaloezie gedreven rechter) ten onrechte van misdaden beschuldigd. Een thema dat later ook courant zou opduiken. In 1926 maakte hij zijn eerste suspensefilm, The Lodger, een verhaal over een man die voor Jack the Ripper wordt gehouden. Hitchcock tracht dit verhaal zo visueel mogelijk te vertellen, met een minimaal gebruik van tussentitels. Voor het eerst duikt ook een politieagent op die door zijn persoonlijke betrokkenheid het verloop beïnvloedt. De film introduceert voorts nog enkele trends: blondines als gewillige slachtoffers en het cameo-optreden van Hitchcock.
Na de voltooiing van The Lodger, kreeg Hitchcock Amerikaanse regieaanbiedingen. Maar hij verkoos op Islington (Londen) te blijven. Op de een of andere manier was zijn volgende film niet zo succesvol als de voorgaande. De film heette heel toepasselijk en ironisch Downhill (1927). Het was een bescheiden melodrama dat onder Hitchcocks niveau was en het niet goed deed. Zo experimenteerde hij met een paar droomscènes door van boven af te filmen met onscherpe beelden. Dit was heel anders dan het werk van de meeste regisseurs uit die tijd en werd door het grote publiek niet echt geapprecieerd. Hij ging aan een andere film werken, Easy Virtue (1927), gebaseerd op een toneelstuk van Noël Coward. De toneelschrijver die bekend is om zijn verbale geestigheid deed het duidelijk beter op het toneel en de stomme film bleek zonder geluid vervelend te zijn.

In The Ring (1927) en The Farmer's Wife (1928) experimenteert Hitchcock met subjectieve visies. The Ring toont hoe een bokser kracht wint door jaloezie; hij verbeeldt zich zijn rivaal in de armen van zijn vriendin.
In de komedie Champagne (1928) experimenteert hij met point-of-view shots, onder meer door de bodem van een champagneglas.
British International Pictures wees Hitchcock vervolgens een roman toe van Hall Caine, The Manxman (1929), wat duidelijk geen materiaal was dat hem interesseerde. En het was dus ook absoluut geen succes, maar de studio was gewiekst genoeg om hem pas uit te brengen nadat zijn volgende film een bevredigend kassucces was geworden.
Blackmail zou zijn laatste stomme film zijn: het was 1929 en de geluidsfilms waren in opkomst. Hitchcock was bijna klaar met de opnames van Blackmail, toen de studio hem meedeelde dat zij hem opnieuw wilden gaan maken als geluidsfilm. Hij hield altijd al van uitdagingen in zijn werk en had die ook vaak gezocht en het geluid bood hem de mogelijkheid nieuwe methodes te ontdekken om zijn problemen te over -
winnen. Zijn vernieuwingen bleken onmiddellijk succes te hebben. Hij had een nieuwe technische vinding, namelijk het geluid, uitgebuit die voor andere regisseurs dodelijk was gebleken. Ze waren nl. niet in staat om de overgang van stomme film naar de geluidsfilm met succes te doorstaan.
Hitchcock leverde eveneens een bijdrage aan Elstree Calling(1930), een gezamenlijke oefening van verscheidene regisseurs. In de prent, die opgevat werd als test en promotie van de geluidsfilm, parodieert Hitchcock in enkele scènes het detectivegenre.

Kort daarvoor had hij Juno and the Paycock (1929) gerealiseerd, zijn eerste volledige geluidsfilm. Na deze statische film volgde het hypergestileerde Murder (1930), een whodunit, voor Hitchcock uitzonderlijk. Want het ontrafelen van mysteries, waar het publiek wordt verrast door plot en personages (en domweg wordt gemanipuleerd door de regisseur), interesseert Hitchcock eigenlijk niet. Ironie en suspense, waarbij de kijker meer inzicht in het gebeuren dan de betrokkenen heeft, boeien hem. Bovendien leidt de intellectuele spielerei die met de whodunit gepaard gaat (het ontmaskeren van de dader en het uitpuzzelen van de plot) volgens Hitchcock de kijker af. Via de thriller, en identificatie met in gevaar verkerende centrale personages, beoogt de "master of suspense" een meer emotionele beleving van het verhaal. Het is dan ook geen toeval dat hij in Murder de speurtocht naar de dader overschaduwt met zijn stokpaardjes: de dubbelganger, psychologie, verdrongen seksualiteit en acteren.
In 1931 regisseerde hij slechts één film, The Skin Game, gebaseerd op een toneelstuk van John Galsworthy over het Engelse klassensysteem. Rich and Strange, zijn eerste film in 1932 was gedeeltelijk een comedy, gedeeltelijk een drama, en Hitchcock vond het heerlijk om hem te maken, maar het publiek waardeerde hem duidelijk niet. De film gaat over een koppel met relatieproblemen dat besluit een wereldcruise te maken om de sleur in hun huwelijk te breken. Maar op die cruise gebeuren de bizarste dingen en ze lijden zelfs schipbreuk. Uiteindelijk keren ze terug naar hun simpele leventje en zijn ze nog steeds niets wijzer geworden.

Ondertussen gingen de zaken niet al te goed voor British Pictures, Hitchcocks opdrachtgever, en in 1932 kende de studio hem een karig budget toe om Number Seventeen te maken. Dit was in wezen een detectiveverhaal, maar het wordt door velen ook beschouwd als een parodie op het horrorgenre. De film speelt zich af in een spookachtig oud huis, waarin een bende juwelendieven zich schuilhoudt, en eindigt met een opwindende autoachtervolging dwars door het land, waarvoor gebruik werd gemaakt van miniaturen zoals bv. een elektrisch modeltreintje. Dit was de laatste film die hij voor British International Pictures regisseerde, hoewel hij er nog wel één produceerde, Lord Camber's Ladies geheten. Hierna stapte hij over naar Gaumont-British om Waltzes from Vienna te regisseren. Hitchcock zelf beschreef deze periode als "zijn allerdiepste dal" wat het inderdaad ook was. Zijn laatste twee films waren erg slecht ontvangen en hij kreeg helemaal geen opbouwende kritieken. Hij nam Waltzes aan om maar wat te doen te hebben. Het was een goedkope musical zonder (nieuwe) muziek; natuurlijk zitten de walsen van Strauss erin, want het karige budget bood geen ruimte voor iets anders. Het verhaal gaat over de jonge Strauss, die zijn muziek in de steek laat om in de banketzaak van de vader van zijn meisje te gaan werken. Maar een toevallige ontmoeting met een gravin doet zijn dromen over roem weer opleven; onder haar aanmoedigingen begint hij terug walsen te componeren. Hitchcock zelf beschouwde dit als zijn slechtste film.
Hitchcocks beginjaren waren voor hem over het algemeen vrij moeilijk maar men ontdekte dat hij ondanks tegenslagen toch een zeer bekwaam regisseur was.

Hoe Hitchcock de Meester van de suspense werd. (1934-1939)

De zeven films die Hitchcock tussen 1934 en 1939 gemaakt heeft, bepaalden zijn verdere reputatie. Het zijn allemaal thrillers met in de meeste ook een vleugje humor. Hitchcocks melodramatische ideeën stonden in contrast met de realistische soberheid van de Britse documentairefilms die toen erg in trek waren en ook met stemming van de tijd. Armoede en politiek, de 2 grote problemen in de jaren '30 waren minder belangrijk in deze films. Ze vallen het meest op door de goede verteltechnieken, de opwinding van de achtervolging, het gevecht tussen de seksen en een erg Engelse fascinatie voor moord. Net zoals vele Britse schrijvers van die periode een uitlaatklep voor hun duistere kant vonden in het schrijven van misdaadfictie, vond Hitchcock een uitlaatklep voor zijn onderdrukte zelf in het maken van zijn films.
The man who knew too much (1934) was de film die hem zijn reputatie bezorgde van de meester van de suspense. De film werd in de hele wereld enthousiast ontvangen en betekende een nieuw hoogtepunt in het thrillergenre. Maar deze film was echter nog maar een voorproefje van wat Hitchcock vanaf die tijd zou maken. Het jaar daarop, 1935, bereikte hij een nieuw hoogtepunt met een film die hij altijd als een van zijn beste heeft beschouwd, The thirty-nine steps. Deze was een succes door de hoeveelheid intrige en de ongelofelijke vlotheid van de film. Na deze geslaagde onderneming maakte hij The Secret Agent (1936), die evenals de twee vorige over spionnen ging, maar deze film wist het publiek niet zo te boeien als zijn twee voorgangers wegens de vele onsamenhangende stukken die erin zaten (slecht scenario).
De volgende film was Sabotage (1936), die door een vreemd toeval gebaseerd was op Joseph Conrads roman, The secret agent. Het was volgens velen Hitchcocks beste Britse film omwille van de grote sympathie die voor alle personages wordt opgewekt. Hoewel er in de film vele doden vallen, zijn er geen slechteriken, alleen slachtoffers. De grootste schok in de film is wanneer een bom ontploft op een Londense bus. Hitchcock zelf heeft die scène altijd betreurd. Hij had het gevoel dat het een vergissing was het publiek in spanning te brengen en vervolgens die spanning niet te ontladen. De explosie, waarbij het kind die het pakje met daarin de bom droeg, en alle andere passagiers van de bus gedood worden, is een ware anticlimax. Het publiek verwachtte dat de bom zou ontdekt worden en had nood aan een gevoel van opluchting, maar dan gebeurde er juist het tegenovergestelde.
Hiermee vergeleken was zijn volgende speelfilm bijna vederlicht. Young and Innocent (1937) was een amusante film en bevatte veel niet eerder toegepaste technische snufjes, die de film spannender maken dan hij in werkelijkheid is. Zo bv. neemt Hitchcock het publiek in een vloeiende beweging van een afstand van 35 meter dwars door wat toentertijd Pinewoods grootste geluidsstudio was mee tot op 10 centimeter van de knipperende ogen van de moordenaar.
The Lady Vanishes (1938) wordt tegenwoordig als een klassieke suspensefilm beschouwd en veel van de vrijmoedige humor lijkt nog steeds actueel. Het was een spionagefilm met een achtervolging, maar aan het eind zien we dat al het vluchten, de chaos en de moeilijkheden gecentreerd zijn rond één ding: een regeringsgeheim, dat verstopt zit in een onschuldig kinderrijmpje.
Zijn laatste film in Engeland had hij eigenlijk niet hoeven maken. David Selznick had hem overgehaald naar Amerika te komen. Maar hij had nog even tijd en gaf er de voorkeur aan bezig te blijven, dus maakte hij Jamaica Inn (1939), een piratenavontuur. Het was een kostuumdrama en leek in niets op zijn voorgaande films, maar was toch onderhoudend. Hitchcock zelf kreeg een hekel aan de film en vond dat het tijd was voor een nieuwe uitdaging: de nieuwe wereld wachtte op hem.

De jaren bij Selznick. (1940-1947)

Hoewel Hitchcock erg gehecht was aan zijn vaderland en ook omdat hij in Engeland als regisseur aan de absolute top stond, vond hij het erg moeilijk om naar Amerika te verhuizen. Maar hij bezweek uiteindelijk toch voor de verleidingen van Hollywood en accepteerde het genereuze aanbod van David O. Selznick om in Amerika prestigieuze films te komen maken. Het contract dat hem naar de Verenigde Staten haalde, was er één in de extravagante traditie van de filmindustrie; hij zou $800.000 ontvangen voor vier films. Volgens mij was het dus om een nogal financiële reden dat hij zijn vaderland verliet. Maar er waren ook enkele nadelen aan het contract. Een regisseur in Engeland en in de VS verschilden van elkaar. In Engeland was hij volledig zijn eigen baas en had hij steeds het laatste woord. Maar in de V.S. was in 1940 de producent de ster en de wensen van de producent gingen boven die van de regisseur. En Selznick ging er prat op één van de grootste producenten te zijn. In zijn contract met Hitchcock, evenals in de contracten met sterren, behandelde hij hem als een gebruiksartikel, als persoonlijk bezit. Het is dan ook niet te verwonderen dat zijn rol als producent af en toe in botsing zou komen met Hitchcocks artistieke opvattingen.
De eerste film die "Engelands grootste regisseur" voor Selznick zou doen, moest Titanic worden, over "het niet tot zinken te brengen" luxueuze lijnschip dat niettemin op zijn eerste reis zonk. Maar het project werd tijdelijk aan de kant gezet en Selznick kocht de rechten voor Rebecca (1940), een horrorverhaal dat gebaseerd was op een roman van Daphne du Maurier, speciaal voor Hitchcock. Toen hij nog in Engeland zat, had Hitchcock zelf geprobeerd de rechten te kopen, maar de vraagprijs ging zijn financiële mogelijkheden te boven. Hoewel hij niet voor zijn knappe regie werd bekroond, zorgde hij er wel voor dat de film de Oscar voor de beste film in 1940 won.
In Europa was de oorlog begonnen en hij verlangde ernaar om naar Engeland terug te keren. Maar hij werd dringend verzocht om in Amerika te blijven en zijn talent te gebruiken voor de zaak van de geallieerden. Het resultaat was een oorlogszuchtige, maar sensationele film, Foreign Correspondent (1940) geheten. Voor deze film werd hij uitgeleend aan producent Walter Wanger en Universal Artists. Tijdens deze uitleenperiode ontdekte Hitchcock dat deze producent minder bemoeizuchtig was dan Selznick en bijgevolg probeerde hij altijd door Selznick uitgeleend te worden. Het kostte hem dan ook acht jaar om zijn contract voor vier films te voltooien.

Hitchcock genoot van het societygebeuren in Hollywood en hij raakte dik bevriend met vele sterren en vaklieden. Een van die duurzame vriendschappen was die met de verleidelijke Carole Lombard, die erop stond dat Hitchcock haar in een film regisseerde. Het resultaat was de in 1941 gemaakte krankzinnige comedy Mr. and Mrs. Smith. Deze film werd weeral op uitleenbasis gemaakt, ditmaal voor RKO. Hij werd gevolgd door nog een RKO-productie, een Engelse thriller, Suspicion (1941) geheten.
In 1942 maakte Hitchcock zijn tweede oorlogspropagandafilm Saboteur, een thriller over een achtervolging dwars door het land heen. Deze film was zo'n beetje de voorloper van één van zijn grootste successen, North by Northwest. Beide films hebben dezelfde thema's: de held wordt beschuldigd van een misdaad, die hij niet gepleegd heeft en kan niet naar de politie, omdat hij zijn tijd nodig heeft voor het bewijzen van onschuld. Dit is dan ook een typisch Hitchcockthema dat in vele van zijn films terugkomt.
Een van zijn meest realistische films was Shadow of a Doubt (1943). De mensen in het verhaal lijken levensecht en het geheel lijkt erg geloofwaardig mede door het filmen op locatie in Santa Rosa in plaats van in een studio.
In Engeland werd Hitchcocks vindingrijkheid vaak beperkt door het budget, maar in Hollywood was hij meer in staat te experimenteren met de technische kunstgrepen van het vak. Geld was er immers in overvloed. Maar toch zocht hij steeds naar beperkingen want hij hield van de uitdaging die daarbij hoorden. En zo vond hij Lifeboat (1943), een productie die op één set werd opgenomen (een reddingsbootje op zee). Op die manier bewees hij dat zelfs in Amerika, waar de kosten geen belangrijk punt van overweging waren, de mogelijkheid om geen voordeel te trekken uit alles wat Hollywood te bieden had, voor hem opwindender en bevredigender was.
In 1944, terwijl WO II in volle hevigheid woedde, reisde Hitchcock, vol verlangen te helpen, naar Engeland. Zijn bijdrage was in de vorm waar hij het meeste verstand van had: film. Het British Ministry of Information gaf hem twee opdrachten, Bon Voyage en Adventure Malgache. Het waren allebei korte documentaires met een cast bestaande uit Franse acteurs. Bieden gingen over het Franse verzet tijdens de oorlog. In deze zin is Hitchcock misschien wel een beetje de tegenhanger van de Duitse minister van propaganda Goebbels.
In 1945 besloot hij dat zijn volgende drie films voor Selznick gemaakt zouden worden, zodat hij zijn contract kon afsluiten. Spellbound (1945), met Ingrid Bergman en Gregory Peck was de eerste; Notorious in 1946 met Bergman en Cary Grant de tweede; en het in 1947 gedraaide The Paradine Case met Peck was de derde. Deze laatste was de minst geslaagde van de drie en Selznick verloor er vrij veel geld op. De film was immers niets meer dan een te lange, overgeproduceerde, langdradige whodunit, precies dat soort film waarvan Hitchcock altijd beweerd had dat hij er nooit zo één zou maken. Spellbound en Notorious maakten het verlies echter meer dan goed en brachten miljoenen dollars in de schatkist van Selznick.
De ervaring met Selznick was voor Hitchcock een leerschool in de wijze waarop in Amerika films werden gemaakt. Het eerste wat hij leerde, was dat je je eigen baas moest zijn om een film op de juiste manier te kunnen maken en dat werd Hitchcock ook nu zijn contract met Selznick beëindigd was.

De jaren van Technicolour, Vistavision, 3-D. (1948-1959)

Na Paridine Case had Hitchcock eindelijk genoeg geld en prestige om zijn eigen productiemaatschappij op te richten. Samen met zijn oude vriend Sidney Bernstein produceerde en regisseerde hij films voor zijn nieuwe maatschappij, Transatlantic Pictures. Die naam gaf aan dat er zowel films in de V.S. als in Engeland gemaakt zouden worden.
De eerste was Rope (1948), waarin veel experimenten met het cinematografisch medium werden gedaan, die Hitchcock al zo lang had willen uitproberen. De film was eigenlijk op vele gebieden nogal speciaal. Het was zijn eerste film in kleur (Technicolour), zijn eerste film als onafhankelijk producent, de eerste die door Warner Bros. werd uitgebracht en de eerste met acteur James Stewart. Het was een echte uitdaging en daar hield hij van. Het toneelstuk, waarop de film is gebaseerd, speelt zich af in de werkelijke tijd die het duurt om het op te voeren, zonder onderbreking, vanaf het moment dat het doek opgaat totdat het zakt. De film was dus in feite een toneelstuk dat gefilmd werd. Hij werd gedraaid zonder feitelijke montage maar in plaats daarvan werden takes van 10 minuten, de maximale hoeveelheid film die er in een camera kon, genomen. Het was dus noodzakelijk vooraf te bepalen hoe de camerabewegingen moesten zijn om het effect van een niet-gemonteerde film te creëren en ook de acteurs moesten hun rol goed instuderen, alsof ze zich voorbereidden op een toneelvoorstelling. Rope was een erg ambitieus experiment maar het lag toch niet echt in de stijl van Hitchcock om een film ongemonteerd te laten. Daarom heeft men bij het bekijken van de film, ondanks de sterke acteerprestaties en het goede verhaal, toch het gevoel dat de film iets (filmisch) mist.
In Rope had hij voor de diensten van James Stewart al een hele brok geld moeten ophoesten maar voor zijn volgende film, Under Capricorn (1949), gaf Hitchcock een klein fortuin uit om de toen zeer populaire Ingrid Bergman te krijgen. Aangezien de film niet een typische Hitchcock-suspensethriller was, was het publiek dat dat wel verwachte, teleurgesteld en de tweede productie van Transatlantic Films was een mislukking. De belangrijkste reden had niets met kwaliteit van de film te maken: het kwam gewoon omdat het een kostuumfilm was. Hitchcock begaf zich hiermee op een terrein waar hij niet thuishoorde net zoals bij zijn eerste kostuumfilm
in 1939, Jamaica Inn. Later heeft hij gezegd dat de enige reden waarom hij Under Capricorn wilde regisseren was dat het project Ingrid Bergman aanstond, en zij was een ster die elke studio in die tijd wel wilde hebben. De critici waren over het algemeen niet te spreken over de film en meer bepaald over het acteren hoewel de meesten toch het gevoel hadden dat het kwam door het loodzware materiaal waarmee de acteurs opgezadeld werden. Hitchcock was immers nog steeds verslaafd aan zijn experimenten met lange takes. Enkel qua kleur was de film schitterend, iets wat bij een kostuumfilm een voordeel is. Zijn ideeën over het gebruik van kleur waren simpel: het zwart-wit het dichtst benaderen. Maar uiteindelijk werd er serieus verlies geleden op de film en het betekende dan ook het einde van Transatlantic Pictures.
Zijn volgende film werd net zoals Under Capricorn in Engeland gemaakt. Het was Stage Fright (1950), een teleurstellende, saaie film zonder veel spanning en met veel te veel flashbacks. Het leek alsof Engeland voor Hitchcock de betovering die het eens had gehad, was kwijtgeraakt, want Stage Fright was zijn vierde regelrechte misser. Hij zou echter met zijn volgende fantastische film Strangers on a Train (1951) zijn heerschappij over het suspensegenre terugvinden. Het werd zowel kritisch als financieel zijn meest succesrijke film in 5 jaar. Evenals bij Shadow of a doubt werd er bij Strangers on a Train gebruik gemaakt van echte locaties, waardoor de ongelofelijke hoeveelheid suspense, die de film creëerde, werd ondersteund. Helaas werd de film bijna volledig door deze spanning gedragen en was het verhaal daarentegen een beetje magertjes.
Zijn strenge jezuïetenopvoeding wordt een beetje weerspiegeld in zijn volgende film, I Confess (1952). Montgomery Clift is in deze film een priester, die zichzelf niet kan zuiveren van een beschuldiging tot moord, omdat de echte moordenaar zich bekend heeft gemaakt tijdens de geheiligde biecht. De problemen van kerk en staat spelen in deze dodelijk serieuze film de belangrijkste rol en het publiek bleek hem over het algemeen meer frustrerend dan spannend te vinden. Zelfs met de naam van de regisseur groot in de advertenties werd I Confess een financiële ramp.
Het was in tijden als deze, waarin zijn creatieve sappen niet lekker stroomden, dat Hitchcock opmerkte: "Mijn batterijen moeten worden opgeladen".
Het uitstekend geschreven toneelstuk Dial M for Murder (1954) van Frederick Knott stond bij Warners als Hitchcocks volgende project op de agenda. Hij maakte deze film voornamelijk om aan zijn contractuele verplichtingen met de studio te voldoen maar ook omdat het een erg geschikt project was om zijn batterijen weer op te laden. Het regiewerk was zo makkelijk dat Hitchcock zelfs zei dat hij hem over de telefoon had kunnen regisseren. De film werd in Natural Vision, de Warner Bros. versie van de 3-D-gekte van dat moment, gedraaid maar werd jammer genoeg pas uitgebracht toen dit nieuwtje alweer uit de mode was, zodat hij in de normale versie (2-D) werd vertoond. Het was ook de eerste Hitchcockfilm met Grace Kelly in de hoofdrol, een actrice die vaak beschouwd wordt als de beste Hitchcockactrice.
Na Dial M for Murder keerde Hitchcock terug naar Paramount, dat ontstaan was uit de oorspronkelijke Famous Players-Lasky Company. De eerste film die hij voor Paramount maakte was Rear Window (1954), een film die door vele critici en ook door mezelf beschouwd wordt als zijn beste werk. Opnieuw had hij te maken met een kleine set: een eenkamerflat, die uitzicht bood op de groenstroken van een flatgebouw. Naast James Stewart en Grace Kelly is de echte ster van deze film de camera, die de ogen van het publiek wordt. Hitchcock was altijd de voyeur in zijn films en voor Rear Window schiep hij een voyeursparadijs, compleet met toneelkijker en telelens. Als er één film is die ons laat zien hoe Hitchcock zijn personages en het publiek manipuleert om het door hem gewenste speciale effect te bereiken, is het deze wel.
Grace Kelly kwam een jaar later, in 1955, bij Hitchcock terug in het bekoorlijke To Catch a Thief, een goed gemaakte film vol spanning en romantiek die zich afspeelt in de prachtige Franse Rivièra.
The Trouble with Harry (1956), waarschijnlijk Hitchcocks minst gewaardeerde film, die desondanks één van Hitchcocks favorieten bleef, was ook zo'n lichtvoetige komedie. Het ging over een vermoorde man, voor wiens dood iedereen zich wel verantwoordelijk leek te voelen. De film sloeg echter niet aan bij het publiek, waarschijnlijk omdat de humor een beetje te persoonlijk was.
In The Man Who Knew Too Much (1956), een remake van zijn succes uit 1934, zaten deze keer wel speciale effecten, die Hitchcock er de eerste keer ook in had willen stoppen, maar wat toen niet gelukt was. De plot bleef echter vrijwel onveranderd. The Wrong Man (1957), die gemaakt werd voor Warner Bros., betekende ook een experiment voor Hitchcock. Deze keer zette hij het thema van de onschuldige in een zakelijk decor. Het was een soort van semi-documentaire die over het algemeen mislukt was.
Daarna volgde het bizarre Vertigo (1958), een van de merkwaardigste verhalen die Hitchcock ooit onder handen heeft gehad. Voor de derde keer maakte James Stewart zijn opwachting in een Hitchcockfilm en deze keer kreeg hij Kim Novak als tegenspeelster. De film werd een erg groot kassucces en is zeker en vast de meest geanalyseerde Hitchcockfilm.
In 1959 maakte hij een film voor M.G.M. die hij als typerend voor al zijn films beschouwde. North by Northwest was een geweldig sprookje met het nu bekende thema van de onschuldige verdachte die door het hele land wordt achtervolgd en zelf de achtervolging inzet om zijn onschuld te bewijzen. Het was als spannende thriller een absoluut hoogtepunt en daarmee werd op briljante wijze een erg moeilijk decennium in Hitchcocks carrière afgesloten.

De jaren van rijpheid (1960-1975)

We zijn aangekomen bij de tumultueuze jaren zestig. Hitchcocks eerste productie van dit decennium was zijn meest volwassen en tevens één van zijn meest gewelddadige films. Het was niet zozeer fysiek geweld (hoewel dat er genoeg in zat) als wel psychische mishandeling. De film was Psycho (1960) en Hitchcock gebruikte hierin al zijn kennis en ervaring om de emoties van het publiek te manipuleren. In tegenstelling tot de meeste horrorfilms die vol effecten zitten, is Psycho al bij al een vrij simpele film. Toch heeft hij het publiek sterk beïnvloed, omdat er enkele filmtradities in vernietigd werden, zoals het vermoorden van de ster op een derde van de film. Psycho bleek zowel bij de critici als bij het publiek het allermeeste succes te hebben en de eerste keer dat hij liep bracht hij $ 16 miljoen bruto op op een budget van $ 800.000.
Daarna tekende hij een lange termijn contract voor vijf films met Universal, nog een van de weinige studio's in Hollywood met een eigen decorstudio. Pas in 1963 werd The Birds uitgebracht. Er werden immers twee jaar van intensieve voorbereiding aan besteed. De film leverde enorm veel technische problemen op maar na drie jaar stug volhouden bezorgde Hitchcock ons een griezelfilm die zo echt was, dat hij ons deed huiveren.
Misschien kwam het omdat deze eerste twee films zo'n schot in de roos waren, dat de drie daaropvolgende minder goed leken dan anders het geval zou zijn geweest. Marnie (1964) was een zuiver melodrama over een kleptomane vrouw en een man die verliefd is op haar, vanwege haar ziekte. Maar het werd een teleurstelling, al was het alleen maar omdat hij haastig in elkaar geflanst leek te zijn, zonder de liefdevolle aandacht die Hitchcock aan zijn paar laatste films had gewijd.
Het duurde weer twee jaar voor het volgende Universal-fiasco verscheen in de vorm van Torn Curtain (1966), een spionageverhaal dat zich in de Koude Oorlog afspeelde. Ondanks de grote namen, Paul Newman en Julie Andrews (The Sound of Music), was de film weeral geen succes door een te clichématige plot en matige acteerprestaties.
Topaz werd uitgebracht in 1969 en werd unaniem gekraakt. De critici beweerden dat Hitchcock last kreeg van zijn leeftijd. Bij deze tweede spionagehutsepot leek dat inderdaad het geval. Hij was 70 jaar en leek minder kieskeurig te zijn in de projecten die hij produceerde en regisseerde. Topaz had uiterlijk de kwaliteit die men van Hitchcock gewend was, maar de suspense waarmee zijn naam synoniem was geworden, ontbrak erin.
Hij herstelde zich door naar Engeland terug te keren -na een afwezigheid van 20 jaar- om daar de verbijsterende Frenzy (1972) te maken. Een nieuw tijdperk van liberalisme vergrootte de mogelijkheden van de film. Naakt was geaccepteerd en Frenzy was de eerste Hitchcockfilm (buiten Psycho), waarin daar een spoor van valt te ontdekken. Maar toch probeerde Hitchcock die vond dat je met bescheidenheid het verste komt, het tot een minimum te beperken. De film zelf is een terugkeer naar zijn favoriete thema van de onschuldige verdachte. Dit was een onderwerp waar Hitchcock duidelijk vertrouwen in had en dat hij als geen ander beheerste. De film is een perfecte combinatie tussen komische en spannende elementen. Het was duidelijk dat de meester van de suspense in Engeland zichzelf weer volledig onder controle had.
Voor zijn laatste en 53ste speelfilm kocht Hitchcock de rechten van The Rainbird Pattern, een roman van Victor Canning. Na vele naamsveranderingen werd de film uiteindelijk Family Plot (1976) gedoopt. De film was geen echt groot succes maar toch was hij helemaal niet slecht (vooral het scenario was goed). Het was een bescheiden, stijlvolle en vrolijke manier om zijn carrière af te sluiten: geen knaller, maar een knipoogje naar het publiek.

Hitchcock op televisie

Van de herfst 1955 tot de lente 1961 was Hitchcock de gastheer en de producent van Alfred Hitchcock Presents, een televisieprogramma met afleveringen van een half uur. Elke week nodigde zijn beroemde silhouet (zie ) tegelijk met de 'Funeral March of a Marionette" de tv-kijker uit om weer een beetje te griezelen. Het programma begon met één van zijn speelse introducties, die steeds nieuw, sarcastisch en uit de hoogte waren. Erg typerend was zijn introzinnetje: "Good Eeeeeevening, ladies and gentlemen". Daarna volgde er een korte suspensefilm, vaak met een bizar verhaal over moord of andere misdaden. Na het verhaal verscheen hij nog even om afscheid te nemen van het publiek: "A good day to you all". Van de 362 afleveringen heeft Hitchcock er zelf slechts 20 geregisseerd. Maar wat vooral opviel was de humor en het sarcasme van Hitchcock, dat steeds in contrast stond met de suspense van het verhaal.

Zo kon de manier en de plaats waar hij presenteerde niet gek genoeg zijn. B.v.:
· Achter een drumstel met een Beatlespruik op
· In een elektrische stoel
· Als een surfer

En ook voor zijn sponsors was hij helemaal niet mals. Zo kondigde hij de reclamespots als volgt aan: "Of course, just as no rose is complete without thorns, no show is complete without the following."
Het programma was echter een groot succes. Het was een van de langstlopende tv-programma's in de geschiedenis en heeft ook 2 Emmies gewonnen (en 17 nominaties. Zoals vaak was het Hitchcock te doen om de uitdaging die de televisie en de beperkte tijd vormden. Hij heeft hieruit ook veel profijt gehaald toen hij in 1960 met een beperkt budget Psycho maakte met de tv-crew en de lowbudget methodes van de tv-serie.

 
Number 13
The Lodger
Hitchcock op de set van Blackmail
Number Seventeen
The man who knew too much
Selznick en Hitchcock
Lifeboat
Under Capricorn
Rear Window
Psycho

Family Plot

 

 

 

 

index htlm index htlm